Kortverhaal Gullsaga door Rick Vermunt
Hallo lieve lezers van Bookstamel, Het is weer zondag dus tijd voor een nieuw kort verhaal. Dit keer is het korte verhaal Gullsaga geschreven door Rick Vermunt. Rick Vermunt is geen onbekende van mijn blog. Zo nam Rick ons al eens mee langs zijn favorieten boeken in de Boekenpraat met Rick Vermunt mocht ik hem al eens interviewen voor mijn blog en las ik zijn eerste boek Bijltijd, Wolfnacht, runenkracht het vervolg hierop ligt ook nog klaar om gelezen te worden maar door het vele ziek zijn vorig jaar moet ik daar nog aan beginnen. Ik merk wel dat ik afgelopen maand wat meer heb kunnen doen en langzaam aan weer een beetje op schema kom. Het is allemaal nog niet zo gestructureerd als dat het was maar daar hoop ik in mei weer goed mee te zitten. Maar goed ik denk dat het tijd is om te beginnen met Gullsaga het verhaal dat Rick voor jullie geschreven heeft.
Gullsaga
De oude vrouw beende met haar rokken opgetrokken, door de smalle vochtige straatjes. Gull kon de priesteres nauwelijks bijhouden. Ze had maar korte beentjes en de priesteres hield niet van treuzelaars. De oude vrouw was de priesteres van Frey in Holmhov en Gull was haar novice. De priesteres kwam overal, zodat Gull de straatjes kende als haar broekzak. Ze waren bochtig en smal, met lange, raamloze huizen aan weerzijden van de straat. Erachter, wist Gull, lagen de weidegebieden en de akkers. Passerende inwoners bogen eerbiedig naar de priesteres maar niet naar Gull. Naar haar maakten ze afwerende gebaren. Gull wist niet beter. Klagen deed ze niet. Ze hield haar mond, zoals van haar werd verwacht. “Hoer” “Gedrocht” “Misgeboorte” Gull hoorde de verwensingen haast niet meer. Gelukkig niet. Woorden deden pijn.
Vandaag was een speciale dag, want de goði zat op zijn troon in Frey’s tempel! Hij was de enige die de dorpsgeest, de vaett, mocht aanschouwen.
Waarom heeft de goði geen naam, heilige Hreiðunn?
‘De goði is een positie, kind. Wie hem bekleed is irrelevant. Houd verder je mond.’
Gull zweeg, zoals meestal. De oude priesteres beklom de met stammen afgepaalde treden naar het tempelhuis met de strompelende Gull in haar kielzog. Bovenaan de trap wachtte een andere priesteres hen al op.
‘Haast je, edele bloedzuster, de goð wacht.’ Ze zei altijd goð in plaats van goði.
Hreiðunn snoof. ‘Ik ben volva,’ antwoordde ze geïrriteerd, ‘Leer je titels, Kari!’
‘Mijn excuses, volva.’
Kari’s oog viel op Gull. ‘Neem je haar nu al mee? Je hebt haar net.’
‘Des te sneller ze leert.’
De priesteres bekeek Gull. ‘Weet je zeker dat ze kan leren? Ze oogt als een imbeciel.’
‘Zij is mijn novice en daarmee uit.’ Meer woorden verwaardigde Hreiðunn niet.
En zo betrad Gull voor het eerst in haar leven een gewijde tempel. Het inwendige was schemerachtig. Slechts hier en daar brandde een olielampje. Centraal in de hal gloeiden kooltjes met hun kenmerkende scharlaken gloed. De muren waren van grond tot het hoge plafond versierd met houtsnijwerk vol scenes uit de mythologieën. Onder de indruk schuifelde ze achter de priesteres aan. Een ding klopte niet: het stonk er naar bederf en de dood. Helemaal achterin zat de goði op zijn verhoging. Hreiðunn liep vastberaden naar de man op zijn stoel. Gull hield eerbiedig afstand.
‘Ben je daar eindelijk, zuster?’ vroeg de goði op afgemeten toon. ‘Ik had je bij het kraaien van de haan reeds gesommeerd.’
‘Ik hielp bij een geboorte. Geboorten kunnen niet wachten, uwe heiligheid wel.’
De goði wuifde haar argument weg. ‘Heb je de offerranden bij je?’
Hreiðunn gebaarde Gull dat ze kon komen.
Zodra de goði Gull zag, verstarde de man. ‘Wat is dat?’
‘Heer goði?’
‘Wat is dat in jouw gezelschap?’ herhaalde de priester.
De priesteres keek verbaasd naar haar novice. ‘Bedoelt de priester Gull?’
‘Wie anders?’ riep de goði met overslaande stem.
‘Zij is mijn novice.’ Ze gaf aan dat Gull de zak met offerranden mocht afdoen. Gull liet de zak met offerranden opgelucht van haar schouders glijden en overhandigde hem aan Hreiðunn. De priesteres leegde de zak voor de stoel van de goði. ‘Zoals afgesproken: gerookte vis, koolrapen, platbroden, amberstenen, linnen doeken en goud.’
De heiligman keurde de stapel producten.
‘Het is niet veel, hè?’
‘De goden eisen nooit het onmogelijke. De goði doet er wijs aan hun voorbeeld te volgen.’
De man snoof misprijzend. ‘De goði bepaalt zelf wat Frey eist.’ Zijn oog dwaalde naar de kromgebogen gestalte van Gull.
‘Ik was jou bijna vergeten. Wat ben jij? Spreek op!’
Gull kromp nog verder ineen.
‘Ben je idioot, of zo? Geef antwoord!’ Hij keurde haar geringschattend. ‘Er klopt niet veel aan je: schuinstaande ogen, veel te hoge jukbeenderen en dan die oren. Was je vader een kat, of zo? Vertel op, kind, wat is jouw naam?’
Gull keek beschroomd naar de grond.
‘Vooruit,’ drong de goði aan.
‘G . . . u. uuu. . ll. . . h-he hee . . .r.’
‘Bij Frey’s erecties, ze is inderdaad achterlijk!’
Hreiðunn stampte met haar voet op de grond. ‘Gull praat niet met haar mond.’
‘Hoe praat ze dan, priesteres?’ sneerde de goði, ‘met haar achterste?’ De goði lachte smadelijk.
‘Nee, heer. Gull heeft de gave van Diepzicht.’
‘Diepzicht? Dat geleuter uit de sagen?’ schamperde de goði. Hij kwam van zijn troon overeind en bleef met zijn handen op de rug voor Gull staan. ‘Wil je werkelijk beweren dat dit ding door goden is aangeraakt?’
Hreiðunn haalde haar neus op en fluimde in de spuugbak naast haar.
‘De goði mag denken wat hij wil.’
De goð kneep Gull in haar wang. ‘Praat zij met geesten?’
‘Niet zoals wij, heer. Met haar gedachten.’
De priesters lachte. ‘En dat moeten wij maar geloven?’ Zijn blik kreeg iets vals. ‘Jouw “no vies kind” komt in dat geval als geroepen. Ik wilde je iets laten zien. Kom.’ Hij ging de twee voor naar het heilige paneel in de achtermuur. Achter dat paneel huisde de vaett, de geest die hun dorp Holmhov beschermde, zo had Hreiðunn Gull geleerd.
‘Wij mogen de vaett niet zien,’ protesteerde de priesteres.
‘Dat is geen probleem meer.’ De goði schoof het paneel opzij en onthulde de heilige ruimte waar de vaett verbleef. Vaett waren geen wezens van vlees en bloed, zoals mensen of dieren, wist Gull. Ze bestonden half in de geestenwereld en half in die van de stervelingen. Zolang ze zich herinnerde kon Gull vaett zien. En ze verstond ze. Maar spreken met deze vaett was onmogelijk. De geest was dood. Nu begreep Gull ook waar die stank vandaan kwam.
Hreiðunn maakte een afwerend gebaar. ‘Hoe is dit mogelijk? Vaett zijn toch niet stoffelijk?’
‘En toch zie je het met je eigen ogen, volva.’
‘Ik zie geen keus. Ik moet de plaats innemen van de vaett,’ stelde de goði.
‘Maar de vaett moet hier zijn!’
De priesters zuchtte. ‘Het gebeurt elders ook. Ik moet wel reizen. Ik heb die offerranden hard nodig.’
‘O, je houdt nu alles?’
De priester klemde boos zijn kaken op elkaar. ‘Iets meer respect voor de goði, Hreiðunn,’ gromde hij.
Hij keek opnieuw naar de schuchtere Gull. ‘Spreekt jouw no vies ook met dode vaett? Ze heeft toch Diepzicht?’ Hij liet de rest in de lucht hangen.
‘Dan moet zij over naar gene zijde, heer. Ik wil haar niet aan zulke gevaren blootstellen,’ zei Hreiðunn op besliste toon.
‘Onzin. Diepzicht gaat toch grenzen over?’
Gull trok Hreiðunn aan haar mouw. Ik kan het toch proberen?
Neen, Gull, ik sta het niet toe
Heilige volva. Laat mij.
Goed dan.
‘Ze wil het proberen,’ zuchtte de oude priesteres.
‘Proberen is niet genoeg!’ De goði prikte Gull met zijn wijsvinger. ‘Jij lost dit op met jouw Diepzicht, of anders.’
‘Toe maar, Gull. Ik waak met handoplegging.’ De oude priesteres legde haar handen op Gulls kromgebogen rug. Al gauw vloeide Hreiðunns energie door Gulls lichaam. Lieve wijze Hreiðunn.
Gull sloot haar ogen. Ze voelde de aanwezigheid van de vaett. ‘Nobele vaett, wat is er gebeurd?’ De entiteit antwoordde niet. Haar aanwezigheid had iets afstandelijks, alsof aardse zaken haar niet aangingen.
‘Edele vett. . .’ herhaalde Gull.
Het spirituele lichaam van de vaett zweefde weg in de duisternis. ‘Wacht!’ Gulls gedachten konden niet harder roepen. De vaett verdween in het zwarte niets. Gull voelde een ruk. Het volgende moment bevond Gull zich in zwarte afwezigheid van alles. Het voelde als doodgaan. Hoe moest je ook alweer ademhalen? Witte strepen trokken door het totale duister voorbij. Sneller en sneller. Grote witte schijven, die naarmate ze dichterbij kwam, overgingen in individuele witte stippen, en vervolgens weer in strepen. Opeens was het voorbij.
. . .
‘Wie ben jij?’ vroeg een hoog piepstemmetje.
Gull knipperde met haar ogen. De tempel was weg! Waar was ze dan wel? Ze blikte in het blozende gezicht van een mannetje dat even hoog was als dik.
‘Waar ben ik?’
‘Nee, ik vroeg: wie – ben – jij?’
‘Gull. Waar ben ik?’
‘Je bent zelf een Gull. Waar dacht je dat je was?’
‘Dat weet ik niet.’
Met een schok besefte Gull dat ze kon praten! Hoe kon dat zo opeens? Ze probeerde een paar woorden: ‘Zonnewende. Strijdkreet. Lofzang. ’ Stuk voor stuk woorden waar ze nooit van had durven dromen.
Het mannetje zwaaide zijn handje voor haar gezicht heen en weer. ‘Hallo, ben je er nog?’
‘Ja ja, excuus,’ verontschuldigde ze zich. ‘Waar ben ik?’ herhaalde ze.
‘Hamingheim.’
‘Is dat de Geestenwereld?’
‘Zie ik eruit als een geest?’
‘Dat weet ik niet. Ik ben niet van hier.’
‘Dat weet ik niet. Misschien wel, misschien niet,’ lachte het mannetje als een kleine, ronde echo. Nee, natuurlijk was Gull dat niet.
‘Wat ben je?’ vroeg het mannetje. Van wie naar wat.
Gedrocht, monster, misgeboorte. De woorden lagen op Gulls lippen. Ze had ze allemaal gehoord. Ze besloot geen antwoord te geven. Haar stilzwijgen beperkte het kereltje allerminst in zijn enthousiasme.
‘Je bent niet niets, anders had ik je niet kunnen zien.’ Hij grijnsde. ‘Laat ik mij voorstellen: ik ben Tom, nee . . .’ Hij blikte schuin omhoog alsof hij diep nadacht. ‘Al mijn broers heten ook Tom!’ lachte hij. ‘Maar jij mag mij Tommeke noemen.’
‘Mijn naam is Gull.’
‘O, dat is jouw naam! Wil je de andere Tommies ontmoeten? Ik heb zoveel Tommies in mijn familie dat ik er best een paar kan missen! Kom je mee?’ Hij sloot zijn vlezige vingertjes om Gulls hand.
‘Ik zocht eigenlijk een vaett.’
Tommeke voerde Gull langs glooiende velden vol bloemen. Bomen droegen blad, bloem en vrucht tegelijk. Diertjes fladderden van bloem naar bloem. Ze kon het zich verbeelden maar de diertjes zongen.
‘Niet naar Pixeltjes kijken,’ waarschuwde Tommeke, ‘Pixeltjes zijn ondeugend.’
Gull begreep niet hoe ondeugendheid iets slechts kon zijn.
‘Kijk!’ piepte hij na een stukje lopen, ‘Tomhuus, mijn huis!’ Hij maakte een kommetje van zijn handen om zijn mond en riep. ’Tommies!’
Een drietal even ronde mannetjes rolde uit het huisje naar buiten.
‘Ik had meer dan drie Tommies verwacht.’
‘Drie is meer dan menigeen kan stouwen, meisje,’ giechelde het mannetje.
Na een tijdje kwam er nog een Tommie naar buiten. Deze was weliswaar even dik maar aanzienlijk ouder.
‘Dat is mama Tom,’ stelde Tommeke haar voor.
De grijze Tom nam Gull vorsend op. ‘Jij bent wat groot voor een Tom. Dat betekent dat je iets anders bent.’ Ze keek nog eens scherp. ‘Ken ik jouw soort? Ogen. Jukbeenderen . . . oren . . . alles aanwezig. Een Ellevie, denk ik. Je bent er mooi genoeg voor.’ MoederTom grijnsde tevreden.
Wat was een ellevie? Bedoelde zij een elf? Nam ze Gull in de maling? Elfen waren toch wonderschoon?
‘Ik zou je huwen als je een Tom was geweest.’ De vrouwelijke Tom grinnikte terwijl ze haar wenkbrauwen veelbetekenend een paar keer op en neer bewoog.
‘Waar ik vandaan kom ben ik een gedrocht, een monster.’
‘Dan hebben ze nooit goed gekeken.’
‘En ik heb er nooit leren praten.’
’Iedereen van hier spreekt,’ merkte de oude dame stellig op. ‘Vaak te veel. En vaak te vaak,’ voegde ze eraan toe. ’Er schuilt wijsheid in zwijgen, heh heh.’ Ze klopte haar pijpje uit.
‘Ik ben niet van hier.’
‘Jawel, maar je beseft niet. Je ruikt naar Midgard.’
‘Dat is waar ik geboren ben.’
De Tommies barstten in lachen uit.
Gull was hoon gewend dus liet ze het maar gaan.
Mama Tom plofte op een boomstronk en gebaarde Gull haar voorbeeld te volgen.
‘Tommeke heeft jou niet voor niets naar Tommies Hoeve geleid. Wat kan ik voor je doen?’
‘Onze vaett is dood.’
‘Wat doe jij dan hier?’ barstte ze uit. ‘Waarom ben je niet daar?’
De oude Tom stampte terug haar huisje in.
Tommeke stak zijn hand in die van haar. ‘MoederTom is te geschokt om te praten.’ Hij keek naar haar op. ‘Ik ga je helpen jouw mede-ellevies vinden.’
‘En jouw Tommies?’
Tommeke haalde zijn schouders op. ‘Meestal staan ze maar wat en dragen nergens aan bij.’
Ze keerden terug naar het pad en sloegen de richting in van de zon.
‘Het is vast niet ver.’
‘Wie leeft er allemaal op Hamingheim?’
‘Alles wat men de “kleine mensen” noemt: pixeltjes, tommies, nissies, bruinies, dwergjes, feetjes en ellevies.’
‘Maar jij bent toch niet zo klein?’
Hij keek grijnzend naar haar op. ‘Zolang jij langer bent dan ik, ben ik klein.’
Tegen dat soort logica kon ze niet op.
‘Waar vind je de vaett?’
‘Overal, maar ook waar je ellevies vindt, zoals jij.’
‘En waar vind je die?’
‘Ze weten allang dat je hier bent.’ Het kereltje wees naar het oosten. ‘Bij de zonsondergang wachten ze.’
Bij de zonsondergang? ‘Is dat ver?’ vroeg ze bevreesd voor een eeuwigdurende wandeling.
‘Een boogschoot. Is dat ver?’ giechelde hij, ‘het ligt er maar aan wie welke boog hanteert.’
Zodra de zon onderging zagen ze een kampvuur niet ver van hen vandaan.
‘Daar heb je ze.’
Een groepje beeldschone wezens schaarde zich om een kampvuur. De geur van eten, Gull kon niet helemaal achterhalen wat ze rook, vulde haar neusgaten. Het water liep haar in de mond.
‘Laat mij het woord voeren,’ zei Tommeke. ‘Ik ken deze wereld. Ahem, ellevies!’
Waren dit elfen?
‘Hee, Tommeke.’
‘Hij heeft iemand bij zich,’ merkte een van de elfen op.
‘Jij bent een elf die ik niet helemaal ken en toch weer wel,’ concludeerde een pikzwarte elf. ‘Eigenaardig. Wat doe je hier?’
‘Ik zoek onze vaett,’ antwoordde Gull.
‘Vaett genoeg op Hamingheim,’ grinnikte een meisje met vleugeltjes. ‘Wij zijn allemaal vaett.’
De opmerking deed Gull de moed in de schoenen zakken. Dan kon ze haar zoektocht net zo goed opgeven.
‘De Holmhov vaett?’ gokte ze.
‘Ik was van Holmhov,’ antwoordde de pikzwarte elf.
‘Serieus?’ vroeg Gull, ‘Waarom heb jij Holmhov verlaten?’
‘Een sterveling verbrak de draad die mij verbond met Midgard. Ik kon niet anders dan terugkeren.’
‘En je liet een dode vaett achter?’
De zwarte elf schudde zijn hoofd. ‘Dat was slechts een omhulsel, zodat jullie mij konden zien.’
‘O, dat wist ik niet.’
‘Er is meer dat je niet meer weet maar wel wist. Dat weet ik nu wel,’ opperde Tommeke.
‘Weet je ook wie dat gedaan heeft?’ vroeg Gull.
‘Het bestaan in Holmhovs vaettruimte was donker en eenzaam. Vaett hebben zonlicht nodig. De man die mijn band verbrak wist dat. Hij liet me nooit naar buiten en dat verzwakte mij. Hij wil macht. Alle macht.’
‘Ben jij de enige?’
‘Kijk dit kampvuur eens rond.’
‘Jullie allemaal? Hoelang gebeurt dit al?’
‘Vaett doen niet aan tijd. Tijd is een mensenvinding.’
Der zwarte elf keek Gull aan. ‘Ik herken jouw ziel, Gull. Jouw bestaan op Midgard was niet goed.’
‘Ze noemen mij monster, gedrocht of misgeboorte.’
De vrouw schudde gedecideerd haar hoofd. ‘Je was daar heengezonden.’
Gull begreep er niets meer van. ‘Wat beweer je nu?’
Tommeke trok aan Gulls mouw. ‘Hei, Gull. Ellevies hebben soms veel woorden nodig. Wat ze beweert is dat jij een van hen bent.’
‘Ik?’ Ze keek naar de adembenemend mooie elfen rond het vuur. ‘Ik ben een gedrocht!’
Tommeke glimlachte. ‘Net als mijn moeder zou ik zo met je trouwen. Helaas ben je geen Tommie.’
Het kereltje keek verheugd over Gulls schouder. ‘O, daar heb je haar net!’
MoederTom zag er opeens verdacht veel uit als een mannelijke Tom.
‘GrijsTom, welkom,’ begroette de zwarte elf, ‘we hadden jou net nodig. Gull wil weten wie ze is.’
De oude Tom gromde binnensmonds en schraapte zijn keel. ‘MoederTom had je meteen alles moeten vertellen. Ze doet dat nooit. PapaTom mag het weer doen. Om kort te gaan, Gull, iemand op Midgard verbreekt stelselmatig de banden van de vaett met deze wereld. Ze moeten wel terugkeren, anders sterven ze. Op Midgard rest slechts hun omhulsel.’
‘O, en die vergaan als alle levende wezens!’
‘Terugkeren naar Midgard kunnen ze echter niet meer. Hun band is immers verbroken.’ PapaTom pakte Gulls hand. ‘Ik stuurde jou naar Midgard om alles uit te zoeken. Het ging mis. Ik wist niet waar je was en je bleef jaren weg. Op gegeven moment vergat ik jou zelfs. Toen keerde zwarte Eilae terug. Gelukkig kwam jij er vlak achteraan.’
‘Gull, wij zijn verwant,’ sprak Eilae. ‘Wij zijn allemaal verwant.’ Ze overhandigde Gull een spiegel. Het was of ze in het gezicht van een ander keek.
‘Ben ik dat? Maar ik ben beeldschoon!’
‘Schoonheid is in het oog die het aanschouwt, Gull. Midgarders zien vaett niet zoals wij ze zien.’
‘Bedoel je dat ik ook een vaett ben?’
‘Had je dat nog niet door?’ lachte PapaTom. ‘En nu moet je terug naar Midgard om jouw klus af te maken.’
‘Ik weet wie hij is!’ Gull pakte Eilae’s hand. ‘Ik weet wie jouwband brak: de goði!’ Ze wenkte de groep naderbij te komen. ‘Hij is een slecht en hebzuchtig mens. Laten we dat gebruiken. Luister, we hebben een bekentenis en getuigen nodig. . .’ Gull ontvouwde haar plan.
. . .
‘Laat mij eruit!’
‘Het komt uit de vaettruimte,’ hoorde Gull Hreiðunn zeggen. ‘Kari!’
Niet veel later schoof het paneel open. De priesteres slaakte een gil en kroop op handen en voeten weg. ‘Het monster Gull! Ze is mooi!’
Gull zag het gezicht van Hreiðunn. ‘Hallo meisje,’ begroette ze Gull alsof ze nooit was weggeweest.
‘Onmogelijk!’ klonk het achter de priesteres. Sterke handen rukten haar oude mentor weg.
Gull maakte van de gelegenheid gebruik en kroop naar buiten.
‘Loeder,’ siste de goði zo zacht dat alleen Gull het kon horen. ‘Je had met die ander mee moeten gaan!’
‘Dat ging ik ook,’ glimlachte Gull.
Als zijn ogen nog groter van verbazing waren geweest hadden ze uit hun kassen gerold. ‘Het achterlijke ding spreekt.’
‘Is dat hem?’ vroeg een stem achter Gull.
‘Ja, jongens. Dat is de bandenbreker.’
‘Goed,’ klonk het veelstemmig. ‘In naam van Frey!’ De tempelhal stroomde vol kleine wezens. Vele handen grepen de goði bij zijn tuniek en sleurden hem de vaettruimte in.
‘Het ga je goed, Gull,’ klonk het vanuit de vaett ruimte. ‘Leef in de zon.’
Gull schoof het paneel dicht.
‘Volva Hreiðunn, begroet de nieuwe vaett van Holmhov. Uit naam van Frey ben jij vanaf dit moment Frey’s stem.’ Haar voormalige mentor keek Gull vertwijfeld aan. ‘Je bent het echt, kind. Jij bent de vaett? En waar is de goði?’
Gull lachte. ‘Frey spietst de vorige met zijn lans.’ Lans, haha, dacht Gull.
Dankjewel Rick voor je mooie verhaal Gullsaga. Vond je dit verhaal leuk lees dan ook eens Bijltijd, wolfsnacht, runenkracht van deze toffe auteur.
Heel veel liefs, Melanie
*** Let op bloggen is een hobby voor mij, ik heb dan ook niemand die mijn teksten na kijkt op spelling want dat zou mij een paar 100 euro in de maand kosten. Ik heb dyslexie dus de kans is groot dat er hier en daar een spelfoutje in de tekst staat. Ik doe er alles aan om deze te voorkomen maar helaas is dat niet altijd mogelijk. ***
Hoi allen,
ook ik heb geen redactie als ik voor mijzelf schrijf. Ik zag hier en daar wat foutjes. Hopelijk zagen jullie dat door de vingers en genoten van het sprookje a la, Rick