Kortverhaal In stilte bevroren van Cocky van Dijk
Hallo lieve lezers van Bookstamel, Het is weer zondag en dat betekend natuurlijk tijd voor een nieuw kort verhaal! Ik moet bekennen dat het verhaal van deze week wel echt een heel speciaal plekje in mijn hart heeft. Het zit namelijk zo al sinds ik het boek Kristallen hart van Cocky van Dijk gelezen heb ben ik namelijk een klein beetje verliefd op Zot. Zot is namelijk een super schattig draakje. Tja en toen ik Cocky vroeg om een kort verhaal te schrijven heeft ze dus besloten om in dit verhaal Zot een grote rol te geven Yeay! Want nu kunnen jullie dus allemaal kennis gaan maken met dit schattige draakje.
Maar wie is Cocky van Dijk eigenlijk?
Cocky van Dijk is natuurlijk auteur. Maar daarnaast is ze ook het kloppende hart van uitgeverij Zilverbron en Zilverspoor. Degene die mijn blog al wat langer lezen weten inmiddels wel dat ik van deze uitgeverij al heel wat boeken heb gelezen. Cocky is dan ook iemand die ik al regelmatig gesproken heb voor mijn blog. Natuurlijk in het geval dat ik vragen had over een van hun boeken maar ook bijvoorbeeld voor dit leuke interview met Cocky van Dijk.
Daarnaast las ik al een groot aantal boeken van Cocky want naast het kristallen hart las ik ook al de complete Drakenzieler trilogie waarin Fenna uit In stilte bevroren een van de hoofdpersonages is. Nou volgens mij is het tijd om er een lekker kopje thee bij te gaan nemen en te gaan genieten van het betoverende verhaal In stilte bevroren van Cocky van Dijk.
In stilte bevroren
‘Fenna, wakker worden!’
Fenna dreef omhoog uit een droom. Krampachtig probeerde ze de laatste slierten ervan vast te houden. ‘Pfff… la… me…’ Moeizaam draaide ze zich om.
‘Echt niet, je moet opstaan.’
‘Ga weg.’
‘Nee, ik ga niet weg. Ik blijf hier net zo lang zeuren totdat je opstaat.’
Fenna wreef over haar gezicht, maar hield haar ogen demonstratief dichtgeknepen. Voor geen goud wilde ze haar bed nu uit. Veel te koud. En ze had geen dienst, er waren geen zielen om over te brengen. Bovendien had ze zichzelf beloofd om uit te slapen. De aanwezigheid van een Draak voelde als een druk in haar hoofd. Vroeger had ze dit zwaar gevonden. Tegenwoordig ging dat veel soepeler, zeker met Zot. Die was meer een vederlichte aanraking, misschien eerder een tinteling. Maar op dit moment was hij meer dan ze aankon. ‘Ik meen het, ga weg, Zot.’
‘Ik meen het ook.’ Met een plof sprong het Draakje naast haar op bed. En ook al was het een Draakje met dwerggroei, hij had nog steeds de grootte van een flinke volwassen sleehond. ‘Ruik eens.’
Irritatie worstelde zich stekelig naar boven. Zot was haar beste vriend, vanaf het eerste moment dat ze hem zag, maar er zaten grenzen aan wat ze van hem kon hebben. ‘Zot, ik houd van je, echt, maar ik wil niet ruiken. En al helemaal mijn bed niet uit.’
‘Ik houd ook van jou. Kom op, ruik, ik heb heus geen scheetje gelaten.’
Fenna zuchtte. Drêk… Ze was zich ervan bewust dat als ze nu niet zou ruiken, hij nooit weg zou gaan. Ze snoof overdreven, zodat hij het niet zou missen. ‘Ik ruik niks. En laat me nou met rust.’
Even dacht ze dat hij haar echt met rust zou laten. Net op het moment dat ze weer in slaap viel, gleed zijn vochtige, gevorkte tong langs haar oor. Kippenvel verspreidde zich over haar armen en rug. Ze schoot overeind. ‘Verdrêk, Zot. Kan een mens nou echt niet even uitslapen?’ Ze keek om zich heen. Het was nog donker. Zelfs de zonpilaar die het zonlicht van buiten opving en haar kamer zou moeten verlichten, liet nog niets zien. De zon is nog niet eens op.
Het schijnsel van de sluimerende Drakenvuurbal, een stukje Drakenziel die aan haar geschonken was tijdens haar opleiding als Drakenzieler, weerkaatste op Zots parelwitte schubben. De zelfingenomen scheve grijns op zijn snoet wekte haar ergernis verder op, maar werkte tegelijkertijd op haar lachspieren. Dat zou ze hem echter niet laten merken. Ze fronste en sloeg demonstratief haar armen over elkaar. Eigenlijk had ze zin om hem van het bed te duwen. Hij is onmogelijk.
‘Je hebt zelf gevraagd om je te wekken als de eerste sneeuw zou vallen.’
Verroest. Dat had ze inderdaad gedaan. Ze haalde diep adem en blies met kracht uit. In gedachte beloofde ze dat ze voortaan beter na zou denken voordat ze iets zei.
‘Dus wek ik je. Het sneeuwt!’
‘Echt?’
‘Zou ik mijn leven anders riskeren?’
‘Blijkbaar niet. Goed dan.’ Met een zwaai van haar arm gebaarde ze de Drakenvuurbal hoger en zette de kamer hiermee in een blauw licht. ‘Dan gaan we.’
Niet veel later stapten ze de IJsdrakenburcht uit. Fenna trok haar handschoenen aan, trok de kap van haar mantel over haar hoofd en dook diep weg in haar sjaal. Jup, het is echt nog donker… Bibberend vervloekte Fenna zichzelf. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Ze had nog lekker in haar warme bed kunnen liggen, diep weggedoken onder een stapel pluizige vachten. Op dit soort momenten miste ze haar thuis, haar eigen Drakenburcht. Maar ze moest nog even volhouden, de stage was nog niet voorbij.
Ze viste een stuk brood uit haar zak dat ze onderweg naar buiten uit de keuken had gegrist. Het was oudbakken, van gisteren, want zelfs de kok was nog niet op. Tuurlijk, ze had zelf iets kunnen maken, dat had de kok vast niet erg gevonden. Warme pap of een pannenkoek. Maar eerlijk gezegd wilde ze dit zo snel mogelijk achter de rug hebben.
In het schijnsel van de Drakenvuurbal die vlak naast haar op schouderhoogte zweefde, huppelde Zot voor haar uit. Zijn kop fier geheven en zijn geschubde staart zwaaiend achter zich aan op het ritme van zijn tred. Fenna’s mondhoeken gingen als vanzelf omhoog. Hoe moe ze ook was, hoe geïrriteerd ook dat ze zo vroeg uit bed was gehaald, Zot bracht altijd een glimlach op haar gezicht. Soms duurt het dan wel even…
Zot keek achterom. ‘Mooi is het, hè?’
Fenna knipperde met haar ogen. Ze was zo in haar eigen misère verzonken dat ze niet eens had opgemerkt dat ze al bij de ijsvlakte waren aangekomen. Zelfs de sneeuw niet. Er was geen wind, wat zelden voorkwam op de vlakte, waardoor er grote vlokken recht naar beneden dwarrelden. Het was prachtig.
De ijsvlakte strekte zich voor haar uit. Door het wit dat de sterren en het maanlicht reflecteerde, werd het nooit helemaal donker, zag je nog wel een hand voor ogen. In de verte kon ze nog net de contouren onderscheiden van de bergketen die de ijsvlakte afbakende. Er was al weken geen verse sneeuw gevallen. De oude sneeuw was vastgevroren en spiegelglad geworden. Nu zag Fenna dat er zich al een pluizige laag had gevormd op het ijs. Haar hart maakte een sprongetje.
Het was bijna zonde om de ijsvlakte te betreden. Ze liet de drakenvuurbal in haar mouw verdwijnen zodat ze zo min mogelijk licht had om vol te kunnen genieten van de sneeuwpracht. Het zag er zo mooi uit. Hier en daar zag ze de sporen van een sneeuwvos en wellicht ook van een konijn, maar dat kon ze niet goed zien. Verder was er niets of niemand te zien. Geen Draak, hondenslee of mensen die naar de markt gingen. Het is nog veel te vroeg.
‘Kom je nou nog?
Fenna zette de eerste stappen op de ijsvlakte, voorzichtig, bedacht op gladde stukken. De sneeuw knerpte onder haar laarzen. Het was het heerlijkste geluid ooit. Waarom is me dit daarnet niet opgevallen, op de weg hiernaartoe? Ze keek achter zich. Was er nog niet genoeg sneeuw gevallen of heb ik er gewoon geen acht op geslagen? Ze weet het aan de slaap. Ze draaide zich terug en haalde diep adem, de kou prikte als kleine speldjes in haar longen, en blies uit. Sneeuw gaf een bepaald gevoel: de geur van vrieskou, het dempende effect op geluid, het knerpen.
Zot kon niet langer wachten en stoof langs haar heen. Fenna wankelde door de plotselinge beweging. Stuifsneeuw stoof achter hem op. Hij maakte een grote sprong, liet zich op zijn buik vallen, poten alle kanten op, en gleed door de vaart een paar meter over het ijs. ‘Whoohoo!’
Fenna schoot in de lach en schudde haar hoofd. Maf beest…
Een windvlaag blies de kap van haar hoofd. Fenna huiverde. Waar komt die wind ineens vandaan?
Een dot sneeuw vloog in haar gezicht. ‘Raak!’
De intense kou op haar huid bracht haar direct terug bij de les. ‘Wacht maar, jij!’ Ze bukte, veegde een hoopje sneeuw bij elkaar en kneep er een stevige bal van. Ze kwam overeind, de sneeuwbal in de aanslag, en… Ze knipperde met haar ogen. Waar is hij nou? Ze zag niets dan sneeuw om zich heen.
Ze draaide zich om. Ook hier niets anders dan een eindeloze witte vlakte en dwarrelende grote pluizige vlokken. Nou moe.
Flats!
Een kwak sneeuw spatte tegen de zijkant van haar hoofd aan. Ze draaide zich met een ruk om en smeet de sneeuwbal naar waar ze vermoedde dat Zot zich bevond. De sneeuwbal spatte op het ijs uiteen. Geen Zot.
Ze hoorde een grinnik in haar hoofd. ‘Mis!’
‘Ja, dat weet ik ook wel.’ Fenna bukte om nog een sneeuwbal te maken. ‘Waar ben je?’
‘Er is toch niks aan als ik je vertel waar ik ben?’
‘Dat ligt eraan.’ Blijf kletsen, Zot. Ik heb je bijna… Als ze zich nu goed concentreerde, kon ze door de vederlichte aanraking van Zot bepalen waar hij zat.
‘Waaraan?’
‘Vanuit wiens perspectief je kijkt.’
‘Dat is waar. Vanuit het mijne is wel leuk.’
Ze voelde zijn aanraking meer aan de linkerkant dit keer. Als ze zich nou heel beheerst zou omdraaien, zodat hij niet direct gealarmeerd werd… Voorzichtig draaide ze naar links. Vanuit haar ooghoek zag ze een glinstering van zijn witte schubben. Hij verschool zich achter een hoopje sneeuw en ging bijna geheel op in de omgeving. Maar niet goed genoeg. Hebbes. Ze draaide niet verder door, liet hem in de waan dat ze hem nog niet had gezien, dat hij veilig was. Ze haalde uit met haar arm, draaide op het laatste moment in en wierp de sneeuwbal in een strakke lijn naar Zot. De sneeuwbal spatte uiteen op zijn snuit. ‘Raak!’
Zot proestte en schudde met zijn kop om de sneeuw van zich af te krijgen. ‘Hoe heb je dat nou weer gedaan?’
Fenna schoot in de lach door de verbaasde uitdrukking op zijn snoet. ‘Dat ga ik jou niet aan je neus hangen.’
‘Echt wel!’ Zot bracht zijn kop omlaag, zijn kont de lucht in. Hij kwispelde met zijn staart.
Fenna stak waarschuwend haar vinger op. ‘Oh nee, dat ga je niet doen.’
‘Dat ga ik wél doen!’ Hij zette af en stoof op haar af.
Fenna slaakte een gil en deinsde achteruit, zich half omdraaiend in een poging weg te komen, maar ze was te laat. Zot knalde tegen haar aan waardoor ze op haar zij viel. De Drakenvuurbal glipte uit haar mouw. Door de vaart gleden ze een stukje door op het ijs.
Zot likte haar in haar gezicht, op elk stukje blote huid dat hij kon raken. ‘Ik hang aan je neus!’
Zot schaterde door haar hoofd en het duurde niet lang voordat zij ook in de lach schoot. ‘Je bent onverbeterlijk, wijsneus. En je adem stinkt naar vis.’
Zot ging op zijn kont naast haar zitten. Zie je, een wijsneus vind ik dan zoveel beter.’
Fenna draaide met haar ogen. ‘Tuurlijk.’ Ze duwde zich overeind tot ze zat. De wind die over het ijs blies, was ijskoud. Een vlaag sneeuw sloeg tegen haar aan. Bedenkelijk keek ze opzij en kneep haar ogen tot spleetjes. Het waaide daarnet toch niet zo hard?
Ze bevonden zich midden op de ijsvlakte. Misschien iets dichter bij de bergketen dan bij de IJsdrakenburcht. De wind had hier vrij spel. En toch… Ze schudde de gekke gedachte dat hij iets te plotseling op kwam zetten van zich af. Belachelijk. Wind is wind.
‘Wil je een sneeuwdraak maken?’
Fenna gebaarde de Drakenvuurbal weer in haar mouw. ‘Of zullen we zo naar binnen gaan? Ik begin het koud te krijgen.’
‘Nu al? We zijn er net!’
Zot en spelen. Als het kon, zou hij dat de hele dag willen doen. ‘Nog heel even dan, maar ik moet zo ook wat gaan eten.’
‘Ik kan een visje voor je vangen, hoor. Of een sneeuwvos?’
Fenna grinnikte. ‘Nee, dank je. Ik eet straks wel wat in de eetzaal.’
‘Wat jij wilt.’
Zot dook met zijn snuit een hoop opgestoven sneeuw in en duwde die vooruit. Fenna draaide zich op haar knieën, schoof sneeuw naar Zots hoop toe en drukte het aan, zodat het een ferme basis werd.
Zot bracht nog meer sneeuw bij haar. ‘Hij moet zitten.’
‘Dat is wel leuk, hè?’
‘En dan met zijn staart om zich heen gekruld.’
‘Je bedoelt zoals jij altijd zit?’
Zot hield zijn kop schuin, alsof hij de sneeuwbult kritisch en professioneel keurde, en knikte. ‘Ja, precies zo.’ Hij draaide zich om en ging verder verzamelen.
Fenna glimlachte. Stiekem genoot ze van het bouwen van de sneeuwdraak. Het was volkomen nutteloos, want wie zag het hier, ergens in het midden van de ijsvlakte? Maar dat deed er nu juist niet toe. Het was gewoon lekker bezig zijn, niet nadenken en iets creëren. Kon het altijd maar zo zijn.
Ze stopte een pluk haar die losgekomen was uit haar vlecht weg achter haar oor, maar de lok wapperde vrijwel meteen weer om haar hoofd. Fenna keek op. Het was harder gaan waaien. Stuifsneeuw stoof in vlagen over het ijs. Veel harder zelfs.
De kap van haar mantel klapperde tegen haar hoofd. Ze rilde. Eigenlijk vond ze het niet zo’n goed idee om op de ijsvlakte te blijven. Als het echt zou gaan stormen, dan waren ze hier niet veilig. Ze keek achterom en peilde de afstand naar de IJsdrakenburcht. Ongemerkt waren ze verder afgedwaald dan ze had gedacht. Ze zuchtte en draaide zich terug. Ze moest glimlachen toen ze Zot zag. Vrolijk happend naar de sneeuwvlokken, springend van sneeuwbult naar sneeuwbult, zijn poten onbehouwen flapperend alle kanten op, zijn staart erachteraan zwiepend. Ze grinnikte. Zoals gewoonlijk was hij zich van geen kwaad bewust.
De kap van haar mantel werd over haar hoofd geblazen. De stof drukte tegen haar aan. Drêk! Ze duwde de kap terug naar achteren. De wind rukte op. De vlagen sneeuw van daarnet waren een bijna ondoorzichtig waas van wit geworden. Een ongerust gevoel knaagde in haar buik. Misschien moeten we nu echt gaan. Jammer voor de sneeuwdraak.
Ze kwam overeind. ‘Zot? Zot, waar ben je? Ik denk dat we…’
‘Fenna?’
‘Zot, we moeten terug, het gaat stormen!’ De wind joeg om haar heen, harder en harder. Bijna alsof ze in een wervelwind terecht was gekomen. ‘Zot!’ Ze kwam nauwelijks boven het geraas uit.
‘Fenna! Fen, ik… Help!’
‘Zeg me waar je bent, dan kom ik naar je toe.’ Ze gebaarde de Drakenvuurbal in haar mouw. Straks waaide hij nog weg.
‘Ik ben hier!’
Ze concentreerde zich op het Draakje. Ze voelde hem ergens links van haar, maar ze was er niet helemaal zeker van. De wind verwarde haar. Met een hand hield ze de klapperende mantel stevig om zich heen.
Het kabaal werd heviger. De wind beukte tegen haar lijf. Ze kon zich maar met moeite staande houden. ‘Zot!’
‘Hier, ik ben hier.’
Voetje voor voetje liep ze verder. Ze moest toch al bijna bij hem zijn? Zo ver was hij toch niet bij haar vandaan geweest? De volgende keer doe ik hem een riem om!
De wind floot om haar heen. Het geluid zette de haartjes op haar armen recht overeind. Het kreeg iets spookachtigs. Het klonk bijna als… als… Als een gelach. Ze huiverde. Waar zijn we in beland?
‘Zot? Roep even. Ik zie je nog steeds niet.’
‘Fenna, help! Ik kan me niet…’
‘Wat, Zot, Wat??’
‘Ik kan me niet bewegen! Ik…’
Ze hoorde de paniek in zijn stem. Oh, Goden… ‘Houd vol, ik kom naar je toe! Blijf roepen.’ Ze worstelde zich in de richting waar ze hem voelde. Wind en sneeuw beukten onverbiddelijk tegen haar aan. Haar gezicht was ondertussen verstijfd. Haar handen waren er niet veel beter aan toe.
‘Nee! Laat me los!’
Een schok trok door Fenna’s lichaam. Haar maag verstrakte. ‘Zot! Wat gebeurt er? Waar ben je nou?’
‘Ik… Ze neemt me mee.’
‘Wie? Waarnaartoe?’
‘Ik weet het niet. Ik…’
Maagzuur kwam omhoog en brandde achter in haar keel. Haar ademhaling versnelde. Goden… wat moet ik doen? Ze rende naar hem toe, althans dat hoopte ze. Maar ze wist ook dat hij hier allang niet meer was. Meegenomen, had hij gezegd. Waarom? Door wie? Wat moet je met een Draak? Die laatste vraag was idioot. Ze wist dat je heel veel met een Draak kon. Ook al was het een kleintje door zijn dwerggroei. En Zot was slimmer en wijzer dan zijn gedrag en uiterlijk deden vermoeden. Haar maag draaide zich om. Ze wilde er niet aan denken wat er allemaal met het Draakje zou kunnen gebeuren. Ze drong die gedachten naar achteren, stopte ze ergens ver weg in haar hoofd. Ze zou Zot gewoon vinden en dan gingen ze samen terug naar de ijsdrakenburcht. En dan zouden ze gaan ontbijten, veel en lekker, tot ze niet meer konden. Gewoon omdat het kon en alsof er niks was gebeurd.
Op de plek waar ze Zot voor het laatst had gevoeld, was hij, zoals verwacht, niet. Al voelde ze hem nog steeds, zij het wel minder aanwezig dan eerder. ‘Zot? Kan je me iets zeggen? Alle informatie die je me kunt geven, is meegenomen. Zot, doe alsjeblieft je uiterste best.’
‘Fen…’
Haar hart sloeg over. Gelukkig. ‘Ja?’
‘…mee… berg…’
Zot voelde steeds verder weg. Hij kwam nog maar gefragmenteerd door. Meegenomen naar de… bergen? Fenna draaide zich naar de bergwand aan de rand van de ijsvlakte. Dat klonk enigszins logisch, want waar anders heen? Er was niks in de buurt. Goed, daar gaan we dan. ‘Ik kom eraan!’
Ze zwoegde over de vlakte. De laag sneeuw was ondertussen een voet hoog, ze zakte er telkens in weg wat de voortgang niet echt bevorderde. De kou drong steeds verder tot haar door. En dat kwam niet doordat ze niet dik genoeg gekleed was. De kou had vooral te maken met de kille angst die zich als een steen in haar buik nestelde. Hoe vaak ze Zot ook vervloekte, omdat hij te luidruchtig was of zich weer eens in de nesten had gewerkt, ze was knettergek op hem. Hij haalde het beste in haar naar boven, liet haar lachen als ze weer eens te serieus was, herinnerde haar eraan dat ze niet alleen moest dienen, maar ook moest leven. Hoe vaak had ze hem niet om advies gevraagd?
Maar ze had hem ook vaak uit de problemen moeten halen. Ze stampte verder. Nu ook weer…
Maar meteen na die gedachte haalde ze haar schouders kort op. Hij kon er ook niets aan doen, hij had er niet om gevraagd om meegenomen te worden. Een steek trok door haar hart. Ze beet op haar lip. Als ze Zot kwijt zou raken dan…
Nee. Stop. Zo mocht ze niet denken. Dat mocht ze zichzelf niet toelaten. Ze zou Zot gewoon zoeken en vinden en dan zouden ze samen terug naar de burcht gaan. Niets meer, niets minder. Punt.
De wind draaide. Ze was bijna bij de bergketen. Hier kwam de wind van de zijkant, blies langs de bergwand heen. Fenna haalde haar mouw langs haar neus. Gelukkig sloeg hij niet meer vol in haar gezicht, maar van opzij was ook geen pretje.
Waar zit je toch? Fenna slikte een brok in haar keel weg. Wat moest ze nou? Ze liet haar blik langs de enorme rotswand gaan. Welke kant moest ze op?
Ze trok haar mantel nog wat dichter om zich heen. Het was hier kouder dan op de ijsvlakte. Of anders koud eigenlijk. Kwam dat door de windrichting? Of door de altijd aanwezige schaduw hier?
‘Fen…’
Haar hart sloeg een slag over. ‘Zot! Zot! Zeg me waar je bent!’
‘Fen… zo koud…’
En toen viel het stil. Ze voelde zelfs de lichte druk in haar hoofd wegvallen. ‘Zot? Zot!’
Verdrêk…
Het bleef stil.
‘Zot?’ Het ongeruste gevoel in haar onderbuik werd zwaarder, haar hart fladderde van angst. Waarom zei hij niks terug? ‘Zot? Echt, als je nu niets zegt, dan doe ik je wat!’
Het bleef nog steeds stil.
Verdoemenis…
Ze keek naar de bergwand. Het gesteente torende ver boven haar uit. Vrij abrupt. De uitlopers van de bergen lagen onder de ijsvlakte.
Zot moest hier ergens zijn. Waar anders? Ze draaide zich om naar de witte vlakte achter haar. Het was gestopt met sneeuwen, besefte ze. Hoelang al? Een spoor liep tot zover ze kon zien. Haar voetstappen, zonder Zot. Hoe vrolijk de dag was begonnen, hoe tragisch hij nu was. En nu ze erover nadacht, het leek erop dat ze in een val waren gelopen, een vooropgezet plan. Wat is er toch aan de hand?
Ze schudde haar hoofd. Daar op de ijsvlakte kon hij in ieder geval niet zijn. Of hij moest ergens onder het ijs zitten, maar dat was niet mogelijk. De ijsvlakte was een gletsjer, een dikke ijslaag van duizenden jaren oud en naar haar weten bevonden zich daar geen kuilen of grotten of spelonken in.
Een grot! Dat is het!
Ze draaide zich met een ruk terug naar de rotswand. Waar zit ik met mijn hoofd? Natuurlijk een grot! Waar anders?
Ze had de neiging om als kip zonder kop zomaar een kant op te rennen, de paniek de overhand te laten nemen. Kalm, Fenna, dit schiet niet op.
Ze zette haar voeten iets uit elkaar en kantelde haar bekken. Ze bracht haar schouders naar beneden en wiebelde even totdat ze zeker wist dat ze comfortabel stond. Adem in… even vasthouden, twee, drie, en adem uit. Ze sloot haar ogen en concentreerde zich op het gevoel van de lucht die in en uit haar lichaam stroomde.
Adem in… even vasthouden, twee, drie, en adem uit. Met iedere inademing stelde ze zich voor dat er positieve energie meekwam en met iedere uitademing probeerde ze alle negatieve gevoelens en de zorgen van zich af te zetten.
In twee, drie, vast twee, drie, uit twee, drie. In twee, drie… Het duurde even voor ze de rust had gevonden om het ook daadwerkelijk los te laten. Met haar aandacht ging ze naar binnen en liet zich zakken via haar borstkas naar haar buik, tot ze het hete balletje vond dat op het plekje achter haar navel nestelde, het middelpunt van haar lichaam. Ze koesterde het, omvatte het met heel haar wezen. Ze liet het groeien, opwellen tot het haar buik vulde met warmte. Verder nog, naar haar borstkas en haar armen in, klaar om gebruikt te worden als het nodig was.
Fenna opende haar ogen. De kracht sluimerde vlak onder haar huid.
Ze concentreerde zich op het gevoel van Zot in haar hoofd. Ze voelde zich naakt. Verlaten. Alleen. Ze schudde haar hoofd. Geen tijd voor dit soort onzin.
Waar had ze hem precies gevoeld? Welke richting sprak het meest tot haar?
Het was lastig te definiëren. Maar als ze er echt een richting aan moest geven, neigde ze het meeste naar links.
Links dan maar.
Ze worstelde zich door de sneeuw. Hier bij de bergwand was de laag het dikst, opgestuwd door de wind. De opkomende zon beroerde de rotsen en zette het gesteente in vuur en vlam. En er viel Fenna nog iets op: het waaide niet meer! De donkere wolken trokken weg, de lucht brak open. Vreemd. Het vertelde haar wel iets. Diegene die Zot had meegenomen, had magie. Fenna huiverde. Daar had ze in het verleden al meer mee te maken gehad. De ongerustheid stak als een scherp mes in haar buik.
Een stuk verder spotte ze een verandering in de bergwand. Ze zag een plek die wat donkerder was, omdat de zon hem niet helemaal kon bereiken. Wat is dat?
Dichterbij gekomen zag ze dat het spelonk was, niet meer dan een spleet. Fenna beet op haar lip. Zou Zot hier zijn? Ze keek naar links, de verte in. Of zou hij verderop zijn? Haar gevoel zei niks op dit moment. Als ze verderliep, had ze kans dat ze hem voorbijging. Als ze de spelonk in zou gaan, had ze juist de kans dat ze kostbare tijd verloor. Drêk.
Ze nam een beslissing. Op hoop van zegen. Ze gebaarde de drakenvuurbal uit haar mouw en stuurde hem vooruit de spelonk in. Ze wurmde zich door de opening. Het ging maar net.
Een gang strekte zich voor haar uit en verdween in het duister. Ze durfde de Drakenvuurbal niet feller te laten opvlammen uit angst ontdekt te worden. Voorzichtig schuifelde ze verder met een hand tegen een wand voor houvast, de ander voor zich uit.
De gang liep licht naar beneden. De geur van ijs en sneeuw werd aardser. Er was een blauw schijnsel verderop in de gang. Fenna hield haar hoofd schuin. Het was niet afkomstig van haar Drakenvuurbal. Wat is dat?
Toen ze een stuk dichterbij was gekomen, zag ze dat er een bocht in de gang zat. Er was daarachter iets. Iets gaf licht. Geen vuur.
Fenna gebaarde de Drakenvuurbal naar zich toe en dempte het vuur tot de laagste stand. Nu likten de vlammen slechts nog over de blauwe oppervlakte van de bol. Ze liet hem achter zich zweven zodat ze het flauwe schijnsel voor het grootste deel afschermde met haar lichaam. De spanning in haar lijf verhevigde. Ze beet op haar lip. Ze hoopte vurig dat Zot daar was, dat ze hem gevonden had. Aan de andere kant was ze bang voor wat ze aan zou treffen. Ze haalde diep adem en draaide met haar schouders om de spanning enigszins te verlichten. Kom op, Fen, je kunt dit.
Ze liet de kracht verder opwellen, verder haar armen in, tot haar handpalmen gloeiden. Behoedzaam sloop ze naar de bocht, naar het uiteinde van de wand en drukte zich met haar buik ertegenaan. Eén… twee… drie!
Op drie keek ze vlug om de hoek. Ze knipperde met haar ogen, haar mond viel een stukje open. IJs glinsterde haar als kristallen tegemoet. Voorzichtig kwam ze verder de hoek om. Het was net alsof ze zich midden in een geode bevond. Het ijs was werkelijk overal om haar heen. Wonderschoon. Het plafond was bezaaid met ijspegels van verschillende groottes, als gesmolten edelstenen die weer gestold waren. In het midden was een gat waar het zonlicht doorheen viel en een magisch schouwspel opleverde door de kristallen in de grot. Voor haar stonden tientallen stalagmieten verspreid door de ruimte.
Fenna liep verder, maar zorgde ervoor dat ze de buitenwand van de ijsgrot volgde, zodat ze niet direct in het zicht liep. Ze had geen idee wie of wat ze kon tegenkomen. Nu ze dichter bij de stalagmieten kwam, zag ze dat ook die van ijs waren. Hoe kan dat? Nu ze nog beter keek, hadden ze een menselijke vorm. Fenna rilde. Het waren net poppen van ijs. Een naar voorgevoel nestelde zich in haar buik. Nee… nee, dat kan niet.
Ze sloop dichterbij. Het zal toch niet dat…? Ze moest het zeker weten. Nu ze vlak voor de dichtstbijzijnde stalagmiet stond, werd de menselijke vorm duidelijker, maar daarmee was alles gezegd. Het ijs was zo diffuus dat ze er verder niks van kon zien. Ze gebaarde haar Drakenvuurbal dichterbij. Ze liet de vlammen iets hoger oplaaien, zo hoog als dat ze durfde, en stuurde hem vlak langs het ijs. Het ijs smolt iets en werd daardoor iets minder diffuus. Ze veegde met haar mouw eroverheen. Haren. Ze zag iets van haren.
Ze liep om de stalagmiet heen. Zou ze het durven? Ze stuurde de Drakenvuurbal langs de voorkant. Ze slikte voordat ze met haar mouw de druppels gesmolten ijs wegveegde.
Een gezicht! Fenna schoot achteruit en botste tegen de pilaar die achter haar stond aan. Drêk!
Haar hart klopte in haar keel. Het waren dus echt mensen. Ze zette een paar stappen naar de stalagmiet toe en bekeek het gezicht. Het was ingevallen, iets uitgedroogd ook. Het was duidelijk dat het lichaam was ontzield. In stilte bevroren…
Ze keek achter zich naar de andere stalagmieten. Vanaf de plek waar ze nu stond, zag ze dat die in cirkels opgesteld stonden. Zijn dat ook allemaal mensen? Ook ontzield? Ze proefde het zuur achter in haar keel. Zou Zot ook…? Ze schudde haar hoofd. Dat wilde ze niet denken. Dat was niet zo. Kón niet zo zijn.
Een ijl gezang klonk op. ‘Samen spelen, samen zingen…’
De haartjes in Fenna’s nek kwamen recht overeind. Het klonk spookachtig, niet van deze wereld.
‘Jij bent mijn poppedein…’
Fenna rilde. Wie of wat is dat? Ze sloop naar de volgende stalagmiet, een cirkel verder. En nog een.
‘Dan zijn we voor eeuwig samen, is dat niet fijn?’
Fenna kneep haar lippen op elkaar. Zot moest daar zijn, dat kon niet anders. Ze gluurde om de stalagmiet heen. Daar, vlak bij het midden van de binnenste cirkel, zag ze het. Of haar, of wat is het? Toen ze beter keek, zag ze dat het een meisje was. Misschien van een jaar of acht. Ze had twee vlechten in haar haren en ze droeg een jurkje dat tot aan haar knieën kwam. Fenna trok haar wenkbrauwen op. Heeft ze het niet koud? En wat doet ze hier? Er klopte iets niet. Ze verwachtte iets gevaarlijks, geen onschuldig kind. En toch…
Fenna bekeek de pilaar waar het meisje tegen praatte. Als ze goed keek, zag ze dat het de vorm van een Draakje had, of zou kunnen hebben. Zot!
Het meisje draaide haar hoofd in Fenna’s richting. Had ze haar opgemerkt? Had ze een geluid gemaakt? Nee, toch?
Er was iets vreemds aan het meisje. Fenna’s ademhaling versnelde. Het kind draaide haar hoofd te ver. Onnatuurlijk ver.
Een puzzelstukje viel op zijn plek. Fenna snapte direct wat ze onbewust had opgemerkt, maar nog niet helemaal had kunnen plaatsen. Ze is een geest! Een doler! Nu pas realiseerde ze zich dat ze het meisje in haar hoofd had gehoord. En nu ze beter keek, zag ze dat ze door het meisje heen kon kijken.
‘Wie is daar?’
Drêk! Ze heeft me echt opgemerkt.
Binnen een hartslag was de geest bij haar en maakte zich zo groot dat ze niet meer rechtop kon staan, haar hoofd raakte het plafond. IJspegels staken dwars door haar hoofd, maar ze scheen het niet op te merken.
Fenna struikelde achteruit tot ze tegen een stalagmiet botste. Door de beweging kantelde de stalagmiet en viel met een klap op de grond. Het gekraak was oorverdovend. Het geluid weerkaatste tegen het plafond en echode terug. Een arm, losgeschoten door de klap, rolde rinkelend over de grond tot hij tegen de volgende stalagmiet tot stilstand kwam.
‘Nee!’ Het meisje gilde, oorverdovend hoog en snerpend. Het stak als messen op Fenna’s hersens in. Fenna wierp een schild op van haar energie en drukte vervolgens haar handen tegen haar oren om het geluid te weren. IJspegels spatten op het schild kapot.
De geest boog zich over Fenna heen. ‘Wát doe je hier?’
Fenna blies bibberig haar adem uit. Eerlijk zijn of leugentje om eigen bestwil? Ze besloot eerlijk te zijn. ‘Ik kom Zot terughalen.’
De geest kantelde haar hoofd. ‘Zot?’
‘Het Draakje dat je hebt meegenomen.’
‘Het Draakje is van mij!’
‘Nee, het Draakje is van zichzelf. Je kun hem niet bezitten.’
De geest maakte zich nog groter. ‘Wél!’
Fenna kromp in elkaar. Hoe moest ze zich hieruit redden? En Zot? Ik moet bij Zot zien te komen.
Fenna keek om zich heen. De directe weg naar Zot werd versperd door de geest, maar een omtrekkende beweging zou moeten lukken. Misschien wat afleiding. Ze gebaarde de Drakenvuurbal voorbij het schild en liet hem langs de geest zweven. Net buiten bereik.
‘Wat is dat?’ Het meisje draaide met de bal mee.
Mooi zo. Fenna maakte van de gelegenheid gebruik om achter haar langs te glippen. Ze dook weg achter een volgende stalagmiet. Niet te snel.
De Drakenvuurbal kronkelde tussen de pilaren door. De geest volgde. ‘Dat is mooi!’
Fenna glimlachte. Geest of niet, het is en blijft een kind. Ze glipte een cirkel verder. Maar alleen met Zot bereiken was ze er nog niet. Ze moest hem zien te bevrijden en dan moesten ze hier nog weg zien te komen. En als het even kan de geest helpen…
Ze besloot het erop te wagen en telepathisch contact te maken, net zoals ze bij de Draken deed. Op die manier kon ze gevoel over brengen en het meisje laten weten dat ze geen kwaad in de zin had. Fenna concentreerde zich en breidde haar geest uit. Ze voelde het residu van de verloren zielen in de stalagmieten als vervagende tintelingen in het ijs.
Ze reikte naar het geestmeisje. Ze duwde voorzichtig tegen de mentale barrière. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg ze zachtjes.
Het meisje zweeg, maar Fenna zag iets veranderen in haar houding. Ze was iets minder groot en ze liet haar schouders iets hangen.
‘Ben je zo alleen? Is dat het?’
Het meisje kromp nog wat meer en draaide zich naar Fenna om. Fenna slikte bij de blik in haar ogen. Ze is inderdaad heel eenzaam.
Ze duwde nog iets harder tegen de barrière. ‘Vertel het me maar. Misschien kan ik je helpen?’
De geest kromp verder naar haar oorspronkelijke grootte. Ze zag er zo verslagen uit. Ze schudde haar hoofd.
Fenna zette voorzichtig een stap dichterbij. ‘Deel je verhaal met me. Laat me zien wat er met je is gebeurd.’ Fenna duwde voorzichtig door. De barrière verzwakte iets. ‘Je kunt me vertrouwen, voel maar.’ Ze probeerde met haar kracht een warm gevoel mee te geven, een gevoel van thuis, veiligheid.
Het meisje maakte een geluid dat verdacht veel als een snik klonk.
Ineens was Fenna erdoor. Een beeld spoelde voor haar geestesoog. Ze zag een dorp, een boerendorp misschien. Een meisje huppelend aan de hand van haar vader. Het gevoel dat ze meekreeg was blijdschap, zorgeloos, gelukkig.
Het volgende beeld schoof voor haar geestesoog. Het was nacht en de lucht kleurde oranje. Mannen met toortsen en zwaarden reden op paarden door het dorp en staken de huizen in brand. Onderweg raakte ze wie ze raken konden met hun zwaarden.
Het beeld verschoof. Wind gierde om haar oren. Honden renden voor haar uit. Ze zit op een slee! Met een duizelingwekkende vaart snelden ze over het ijs. In de verte zag ze de bergketen zwart tegen de donkere lucht afsteken. De armen van haar moeder klemden om haar heen. Geschreeuw achter hen klonk. Ze werden achtervolgd!
Het volgende moment klonk er een bonk en bokte de slee. Ineens voelde ze de armen van haar moeder niet meer. Even was er helemaal niets totdat de klap op het ijs kwam. Pijn vlamde door haar heen. De wereld was rood. Ze rolde en gleed een stuk door.
De sleeën waren verdwenen. Haar moeder was verdwenen, haar vader was verdwenen, zelfs de achtervolgers waren weg. En zij zat in het midden van het grote wit. Moederziel alleen. Ze klappertandde van de kou en huilde.
Het beeld dat nu voor haar geestesoog schoof, was nog erger dan alle vorige. Fenna slikte. Ze had moeite de tranen tegen te houden. Het kind zat er nog steeds. Maar nu was ze zoals alle stalagmieten om Fenna heen. In de steek gelaten, niet wetend wat te doen. En uiteindelijk gestorven en in stilte bevroren.
De beelden stopten. Fenna knipperde de tranen zo goed als dat kon weg. Waarom zijn haar ouders niet teruggekomen om haar te halen? Nu was het ook een verschrikkelijke situatie. Ze waren allemaal in gevaar geweest. Ze moeten geconcludeerd hebben dat ze meegenomen was of gedood… De mogelijkheid bestond ook nog steeds dat ze wel waren teruggekomen, maar dat ze haar niet hebben kunnen vinden. Of ze waren te laat.
‘Zie je? Ze hebben me in de steek gelaten. Mensen zijn slecht!’
Fenna trok zich terug uit haar hoofd, liet het schild zakken en stak haar handen uit om te laten zien dat ze geen kwaad in de zin had, dat zij niet slecht was. Maar ze liet voor de zekerheid haar kracht onder haar huid van haar vingertoppen sidderen. ‘Het moet verschrikkelijk geweest zijn voor je.’
‘Ja. Ja, dat was het.’
Fenna gebaarde om zich heen. ‘En deze mensen hebben je gezelschap gehouden?’
De geest knikte. De frons op haar gezicht werd dieper. ‘Maar ze lieten me steeds in de steek.’
Ze gingen dus dood. Fenna vermoedde dat het geestmeisje, gezien de verschrompelde gezichten, energie aftapte om zichzelf in stand te houden. En als de ‘vriendjes’ niet leeggezogen waren, dan zouden ze wel gestorven zijn van de honger en de kou. Fenna zuchtte in zichzelf. Het was te triest voor woorden. Het liefst zou ze het meisje in haar armen willen houden en willen wiegen, maar dat was gevaarlijk. Ze kon er niet op vertrouwen dat ze geen ijsstalagmiet van haar zou maken. Ze is te ver heen. De eenzaamheid en het verdriet waren te groot. De haat had zijn klauwen in haar geslagen. ‘En wat als je ouders niet terug kónden komen?’
De geest torende in één klap boven haar uit. De agressiviteit sloeg tegen Fenna aan. ‘Wat bedoel je?’
Fenna wankelde en moest een stap achteruitzetten om niet te vallen. Ze haalde diep adem. Moet ik mijn schild opwerpen of niet? ‘Stel dat ze gevangengenomen waren, of erger, en dat ze dus niet in staat waren om terug te komen en je te zoeken. Dat is mogelijk, toch?’
Het meisje keek verward en werd iets kleiner.
‘Misschien durfden ze niet terug te keren, of waren ze ervan overtuigd dat je dood was. Je had een flinke smak gemaakt.’
De geest kromp terug naar haar oorspronkelijke grootte. Ze zakte op de grond, sloeg haar armen om zichzelf heen en wiegde van voor naar achter. ‘Waarom kwamen ze me niet halen? Waarom lieten ze me alleen?’
Fenna ging iets dichter naar haar toe, maar bleef op haar hoede, en hurkte om op gelijke hoogte te komen met het meisje. ‘Dat weet ik niet. Maar wat ik wel zeker weet, is dat ze voor je terug zouden zijn gekomen als ze dat hadden gekund.’
Het meisje keek haar aan. ‘Denk je?’
Fenna knikte. ‘Ja, echt.’
Het meisje kneep haar lippen op elkaar, haar kin trilde.
Fenna besloot het erop te wagen. ‘Zou je niet een nieuwe kans willen?’
De geest keek op. ‘Een nieuwe kans? Waarop?’
‘Op een gelukkig leven. Met een familie die altijd bij je is en van je houdt.’
‘Zou dat kunnen?’
Fenna knikte. ‘En dan kan je dit,’ Fenna gebaarde om zich heen, ‘allemaal loslaten. Al dit verdriet.’
Een traan liep over haar wang. ‘Maar hoe dan?’
‘Daar ga ik je mee helpen.’
Fenna liet de Drakenvuurbal fel opvlammen en stuurde hem langs de stalagmiet waarin Zot gevangen zat. Druppels smeltwater liepen naar beneden en vormden een plas aan de voet ervan. Een vederlichte aanraking streek langs haar ziel.
‘Dat werd eens tijd!’ Zot klappertandde. ‘Ik heb het nog nooit zo koud gehad.’
‘Tss, ben jij nou een IJsdraak?’
‘Jouw schuld. Jij hebt me zwak gemaakt met die gezellige haardvuurtjes en dekentjes en kussentjes…’
‘En dat vind je zo erg…’
‘Dat zeg ik toch niet?’
Fenna grinnikte. ‘Smelt jij nou maar door, dan kijk ik of er nog iets te redden valt bij de andere stalagmieten.’
‘Doe geen moeite. Ik ben ze al langsgegaan. Er is er geen een meer in leven.’
Fenna draaide zich om. Een triest gevoel trok door haar heen bij de aanblik van al die stalagmieten. Van al die verloren levens. Allemaal in stilte bevroren. Zo zonde.
‘Wat is er met de doler gebeurd’
‘Ik heb haar overgebracht. Ze heeft recht op een nieuw leven, op geluk. Ik hoop dat ze het vindt.’
‘Dat heb je goed gedaan. Ik ben trots op je.’ Zot schudde de laatste stukken ijs van zich af. ‘Kunnen we gaan?’
‘Je hebt zeker behoefte aan een warm bad?’
Zot schurkte met zijn zij langs Fenna’s heup, de schubben ritselden zachtjes. ‘En een haardvuurtje en een deken.’
Fenna aaide over zijn kop. ‘Kom op, dan krijg je alles wat je hartje begeert.’
Ze stuurde de Drakenvuurbal voor hen uit de gang in. Dit keer op gewone sterkte, ze hoefde nu niet op te passen dat ze ontdekt werd, waardoor ze zich een stuk makkelijker konden verplaatsen.
Haar maag knorde.
‘Honger?’
Fenna legde haar hand op haar buik. De dag was heel anders gelopen dan ze van tevoren hadden bedacht. ‘Ja, we hebben nog niet eens ontbeten.’
‘Zal ik een vis voor je vangen?’
Ze grinnikte. ‘Lief, maar doe maar niet.’ Ze rilde bij het idee van rauwe vis. ‘Ik denk aan pannenkoeken en worstjes en heel veel kruidenthee.’
‘En daarna het bed weer in.’
‘Luiwammes.’
Fenna moest haar ogen tot spleetjes knijpen toen ze zich door de opening van de spelonk wurmde. De zon scheen. Het was zo’n ander weer, alsof alles wat er gebeurd was nooit had plaatsgevonden. De goede daad van vandaag hebben we alvast gedaan.
Pets!Een dot sneeuw plofte in haar gezicht.
‘Daar! Ik heb je!’
‘Wacht maar, ik zal je krijgen…’
‘Pak me dan…!’ Zot zette een sprint in. Met vier poten tegelijk sprong hij telkens in de lucht, als een sneeuwvos die achter een prooi aan zat. Fenna schudde haar hoofd. Maar dan een stuk minder elegant.
***
De zachte wand om haar heen bewoog. Dat gebeurde in het verleden wel vaker en was geen reden tot paniek. Maar nu kreeg ze het toch wel erg benauwd. En ook was de vloeistof weg waar ze zich normaal in bevond.
Een spastisch samentrekken duwde haar een stukje naar beneden. De wanden drukte tegen haar hoofd, haar wangen. Ze kreeg geen lucht. Help! Laat me los! Ze worstelde en worstelde, ze wilde terug. Terug naar haar veilige plekje in het water waar ze zo vredig kon dobberen. Luisterend naar het zachte bonken wat haar geruststelde en vertelde dat alles goed was.
Nu was het verre van goed. Waar was de stem die zachtjes voor haar zong? En het lage gebrom van de lieve woordjes?
Weer een samentrekking. Ze werd verder de nauwe ruimte in gedrukt. Het geluid vervormde, klonk anders dan anders. Een ijzige rilling schoot over haar ruggengraat. Iemand schreeuwde. Waarom was het zo koud boven op haar hoofd?
‘Daar komt ze! Ik zie haar!’
Wat??
‘Kom, schat, nog maar een paar keer. Pers!’
De ruimte drukte nu echt harder dan ooit tegen haar aan. Ze kon niet anders dan verder zakken. Het duister dat ze gewend was, veranderde in iets fels. Het stak in haar ogen. Vlug kneep ze ze dicht, zo hard ze kon. Iets of iemand, ze wist niet precies wat er gebeurde, pakte haar vast, bij haar hoofd. En terwijl ze aan de ene kant uit haar veilige haven werd geduwd, werd er aan de andere kant getrokken.
Nee! Nee! Stop me terug! Laat me los!
‘Daar is ze, lieverd! Het is je gelukt! Sjonge, wat een krachtige longen heeft ze.’
Koud! Koud! Haar lichaam rilde van top tot teen. Zo koud had ze het nog nooit gehad. Waarom moest ze uit haar thuis? Waarom kon ze daar niet blijven? Ze probeerde haar lichaampje onder controle te krijgen, maar dat lukte niet. Ze bleef onbedaarlijk trillen.
‘Hier, kleintje.’ Een doek werd om haar heen gewikkeld. Zacht. Warm. Ze probeerde haar ogen te openen, maar het licht was nog te fel.
‘Kijk eens, lieverd. Onze mooie dochter.’
Ze werd overgedragen aan iemand anders. Er klonken sussende geluidjes. Op de een of andere manier klonk die stem bekend, zij het iets anders, scherper, harder. Ze opende voorzichtig haar ogen. Eerst op een kiertje, toen iets verder. De vage vlek voor haar voelde goed. Het geluid dat erbij hoorde ook.
Langzaam kreeg ze het iets warmer. Het rillen stopte.
‘Welkom op de wereld, kleintje. We zullen goed voor je zorgen. Ben je klaar om je broertjes en zusjes te ontmoeten? Je hebt er maar liefst vijf, dus je zult nooit alleen zijn. Is dat niet fijn?’
Fijn, ja. Een tevreden gevoel verspreidde zich in haar lijfje. Ze zou nooit, maar dan ook nooit meer alleen zijn.
Wil je meer lezen over Fenna en ontdekken wat Drakenzielers precies zijn? Lees dan verder in de trilogie Drakenzieler en het tweeluik Drakenijs. (Het derde deel komt er dit jaar aan.)
Super bedankt Cocky ik heb weer enorm genoten van dit avontuur van Zot en Fenna en kijk enorm uit naar het derde deel van Drakenijs! Ik zou zeggen tot volgende week zondag dan zijn we er namelijk weer met een nieuw verhaal.
Liefs, Melanie
*** Let op bloggen is een hobby voor mij, ik heb dan ook niemand die mijn teksten na kijkt op spelling want dat zou mij een paar 100 euro in de maand kosten. Ik heb dyslexie dus de kans is groot dat er hier en daar een spelfoutje in de tekst staat. Ik doe er alles aan om deze te voorkomen maar helaas is dat niet altijd mogelijk. ***
Wat een geweldug verhaal weer!!