Kortverhaal De roos en het zwaard door Inge Sleegers
Hallo lieve lezers van Bookstamel, Het is weer zondag en dat betekend tijd voor een kort verhaal! Ook deze maand hebben we weer drie super leuke korte verhalen. Een van deze verhalen is De roos en het zwaard. Dit verhaal is geschreven door Inge Sleegers.
Het is natuurlijk wel leuk om ook de auteur achter het verhaal wat beter te leren kennen. Dus ga ik haar even in het kort aan jullie voorstellen. Ik leerde Inge kennen toen ik haar eerste boek De kilte van een zomernacht mocht lezen. Dit is een prachtige young adult met een paranormaal tintje. Niet veel later mocht ik een Interview met Inge Sleegers doen daardoor leerde ik haar wat beter leren kennen. De kilte van een zomernacht was echt een heel tof verhaal en persoonlijk vond ik het jammer dat ik dit boek niet wat vaker op sociale media voorbij zag komen. Supertrots was ik dan ook op Inge toen ik hoorde dat ze een contract had getekend bij Hamley Books.
In Mei van dit jaar komt haar nieuwste boek Wereld zonder water uit! Via Hamley Books dus. Maar daarnaast heeft ze ook een Novelle geschreven met een spannend tintje Bestemming onbekend dat is uitgegeven door Books & Butterfly’s. Jullie merken het al Inge is dus een heerlijk bezig bijtje.
Maar goed tijd om snel naar haar korte verhaal te gaan. Ik wens jullie allemaal heel veel leesplezier met De roos en het zwaard.

De roos en het zwaard
In de stallen hing een bedompte geur van zweet en uitwerpselen. De paarden ademden briesend kleine wolkjes uit, hoewel het op hun slaapplek een stuk warmer was dan op de binnenplaats. Rowan vond zijn trouwe ros snel, zoals gevraagd had een schildknaap het opgetuigd en klaargezet. In de stal was geen mens meer te bekennen. Het was laat en het kasteel was in diepe rust.
Toch kwam de holle echo van naderende voetstappen hem tegemoet van zodra hij de binnenplaats betrad. Rowan keek niet om, besteeg zijn paard en zette zich in beweging.
‘Heer Rowan?’ klonk een stem, die rinkelde als kleine belletjes.
Hij wierp een blik over zijn schouder. Een frêle gestalte haastte zich naar hem toe, de uiteinden van haar nachtblauwe kapmantel wapperden in haar kielzog.
Met een diepe zucht trok hij de teugels aan en maande het paard tot stilstand. De kasteelvrouwe hield halt naast hen en plaatste de vingertoppen van haar kleine hand op de slaap van het paard, alvorens ze naar Rowan opkeek. De grijsblauwe ogen in haar ronde gezicht waren gevuld met vragen. Haar neus rimpelde een beetje, waardoor de sproetjes op haar wangen prominenter uitkwamen. Enkele losgeraakte mahoniebruine lokken ontsnapten uit haar capuchon.
‘Heer Rowan… Het is gevaarlijk daarbuiten. U ziet geen hand voor ogen,’ smeekte Herlinde.
Rowan sloeg zijn ogen neer en perste zijn lippen op elkaar.
‘Dat kan ik niet.’
‘Blijf, alstublieft.’ Ze slikte de rest van de onuitgesproken zin in. Bij mij.
De ontluikende gevoelens van de jonge kasteelvrouwe waren geen geheim. Het pijnigde hem dat hij ze niet kon beantwoorden. Zijn hart was niet vrij. Hij had het twee jaar geleden op slot gedraaid en opgeborgen achter een muur van ijs. Zelfs Finn, zijn jonge zoon, kon het amper verwarmen.
‘Maak u geen zorgen over mij, Vrouwe.’
‘Laat me dan meegaan.’
Hij keek haar aan met een bedenkelijke frons tussen zijn wenkbrauwen.
‘Geen sprake van. Dit moet ik alleen afhandelen. Bovendien is de tocht te riskant.’
‘U zei net dat ik me geen zorgen moest maken.’
Ze keek hem met een duistere blik aan, met haar handen in haar zij. Hij moest een glimlach onderdrukken. Haar koppigheid kende geen grenzen.
‘Mijn besluit staat vast, vrees ik. Zoals ik al zei: maak u geen zorgen. Ik ben uw smart niet waardig.’
Haar afhangende schouders verraadden haar teleurstelling. Hij wist echter dat hij het pleit gewonnen had. Herlinde was een jonkvrouw, smeken was beneden haar waardigheid.
‘Zoals u wilt. Dan wacht ik hier op uw behouden terugtocht.’
Die boodschap was niet enkel een uiting van haar sterke wil, er lag ook een waarschuwing in. Kom terug, smeekten haar blauwe ogen met grijze spikkels rond de groeiende pupillen. Menig heer zou kunnen verdwalen in die prachtige kijkers. Rowan bleef er ongenaakbaar onder, al raakte haar verdriet wel het zijne. Hij begreep al te goed hoe pijnlijk het was om iemand lief te hebben die onbereikbaar was.
‘Gaat u alstublieft naar binnen. U zult kou vatten. Bovendien…’
Hij volgde haar ranke vingers met zijn ogen, die afwezig door de bleke manen van zijn paard gingen.
‘Wat, Heer?’
‘Finn heeft u nodig. Als mijn zoon ontwaakt, wens ik dat u zich over hem ontfermd.’
Herlinde keek op. Haar uitdrukking verzachtte, alsof ze zich plots haar connectie met het kind herinnerde. Voor Finn was de jonge Herlinde de enige moeder die hij ooit gekend had. Zodra zij verscheen, gingen zijn kleine armpjes de hoogte in en verscheen er een lach op zijn gezicht. Een sentiment dat pijnlijk ontbrak tegenover zijn vader.
Rowan hield zielsveel van zijn zoon. Toch was het pijnlijk om bij hem in de buurt te zijn. Te pijnlijk, omdat het haar lach was, die om zijn kleine lippen dwaalde en haar groene ogen, die angstig naar hem opkeken. Het kind was beter af onder de vleugels van Herlinde, al zag zij het surrogaat moederschap vooral als een opstap naar Rowans affectie.
Ze vouwde haar handen in elkaar. ‘Dat spreekt vanzelf, Heer. Ik wens u een behouden terugreis.’
Hij knikte korte en zette zijn paard terug in beweging. ‘Mijn oprechte dank, Vrouwe.’
Hij voelde haar aanwezigheid lang nadat hij de ophaalbrug was overgestoken. Een dichte mist viel als een sluier over hem heen. Hij zag slechts enkele meters voor zich uit. Gelukkig kende hij de route op zijn duimpje. Hij maakte deze tocht jaarlijks, altijd op dezelfde dag.
Alleen was dit jaar alles. Alles was anders. Zodra hij het woud verliet, daalde de mist neer over de velden als een kleverig spinnenweb. De volle maan verlichtte spookachtig het landschap en de contouren van de verlaten ruïne, die ooit zijn thuis was.
Rowan hield kort halt en veegde een opkomende traan weg uit zijn ooghoeken. Hij steeg af en maakte de schimmel vast aan de laatste boom, voor het kronkelende bospad.
Vanaf hier ging hij te voet verder. Met zijn zwaard hakte hij zich doorheen de begroeiing die het pad overwoekerde. Het geluid van de kerkklok in het dorp drong in zijn oren. Half twaalf, hij had nog heel even tijd.
De eerste brokstukken van zijn voormalige thuis kwamen in zijn vizier. Behoedzaam stapte hij over het puin heen en overschouwde de zwartgeblakerde restanten van de burcht waarin hij de gelukkigste tijden van zijn leven had doorgebracht. Niemand begreep waarom hij het prachtige bouwwerk van zijn voorvaders in brand had gestoken. Met de likkende vlammen waren de laatste restanten van zijn levensenergie weggesmolten.
Aan de rand van het binnenplein stond een kunstig ijzeren kruis. De takken van een kleine rozenstruik omwikkelden het kruis alsof ze het wilden omhelzen. Rowan plantte zijn zwaard ernaast in de grond en knielde. Hij omklemde het amulet, dat sinds enkele jaren om zijn hals hing in plaats van rond de ranke zwanenhals van de oorspronkelijke eigenaar.
De twaalf slagen van de kerkklok verjoegen enkele nachtvogels, een roepende uil liet zijn protest blijken. Rowan wachtte met gebogen hoofd af. Het duurde nu niet lang meer.
Een geluid, de vage herinnering aan een lied weerklonk door de verlaten ruïne. Langzaam keek hij op. Een transparante gestalte zweefde enkele centimeters over de grond en begaf zich in zijn richting.
Haar nachtkleed, in bijna dezelfde roomwitte kleur als haar huid, benadrukte haar contouren. Lange honingkleurige lokken hingen los over haar schouders, groene katachtige ogen brandden op zijn gezicht.
‘Liefste…’ weerklonk haar uitroep, als een echo uit het verleden. ‘Je bent gekomen.’
Alsof ze over water liep, schreed ze langzaam naar hem toe.
Zijn lichaam trok in de richting van haar verschijning, zonder dat hij er controle over uitoefende.
Vlak voor hem stopte ze en zweefde daar als een vaandel in de wind.
Hij strekte zijn arm uit, de vingertoppen gingen dwars door haar heen. Verdriet knoopte zich samen in zijn maag. Hoe fortuinlijk was hij geweest, te kunnen trouwen met zijn grote liefde, die kort na hun huwelijk zwanger bleek te zijn. Hun geluk was van korte duur. Op de dag dat hun zoon het levenslicht zag, doofde het hare.
‘Emmeline…’ stamelde hij.
Ze strekte op haar beurt haar armen naar hem uit. Haar handen omvatten zijn gelaat en veroorzaakten een tinteling op zijn wangen.
Wat wenste hij dat hij haar in zijn armen kon sluiten. Het was een zinloze wens. Elk jaar op haar sterfdag, verscheen ze, alsof ze geen afscheid kon nemen van het leven. Daarna verdween ze weer.
De dorpelingen meden deze plek als de pest. De vloek van de witte vrouwe waarde er rond.
Rowan zag haar verschijning niet als een vloek, maar als een teken. Zijn gade wachtte op hem, tot hij haar zou vervoegen. Rowan had besloten dat ze lang genoeg van elkaar gescheiden waren geweest. Hij hield haar blik vast, terwijl hij met zijn rechterhand achter zich naar het zwaard tastte.
Emmelines droefgeestige ogen gloeiden van zodra ze het wapen zag.
‘Liefste… Nee …’ echoode haar stem.
Rowan keerde de punt van het zwaard naar zich toe. Met een enkele beweging wierp hij zich er op.
Twee kreten, een menselijke en een onsterfelijke, vonden elkaar. De doodstrijd duurde langer dan Rowan dacht, Emmeline zat naast hem. Transparante tranen stroomden over haar wangen.
Bij zonsopgang verstomde Rowans gereutel en ging Emmelines geest in rook op.
Enkele uren later weerklonk hoefgetrappel door het ontwakende landschap. De pachters waren al druk bezig met het land te bewerken, zoals iedere dag. Vijf ridders en een jonkvrouw doorbraken die dagdagelijkse routine, op hun doortocht naar de zwarte burcht.
Herlindes adem stokte zodra ze de restanten van de ruïne betraden.
Rowans levenloze lichaam lag voorover, geronnen bloed kleurde de bodem donker.
Herlinde liep op hem toe. ‘Keer hem om!’ beval ze de ridders.
Respectvol draaiden de mannen hun strijdmakker om.
Het zwaard stak door zijn borstkas, zijn ogen staarden nietsziend langs hen heen.
Herlinde gilde en viel huilend op de grond bij de aanblik van zijn grauwwitte gezicht.
De mannen wilden het lijk verplaatsen, ze hield hen tegen.
Met beide handen omklemde ze het bebloede zwaard dat vastzat in zijn borst en trok uit alle macht. Langzaam liet het los. Overvallen door razernij plantte ze het met een woeste houw in de grond. Ze schreeuwde naar het zwaard en wierp zich vervolgens op het lichaam van Rowan.
Snikkend klemde ze haar vuist rond zijn bebloede overhemd en drukte haar gezicht tegen zijn sleutelbeen. Zijn huid voelde kil en klam aan.
‘Vrouwe… Vrouwe… Kijk!’ stamelde één van de ridders. Er klonk een zweem van angst en ontzag door in zijn stem.
Herlinde keek op. Het opgedroogd bloed op Rowans borst had zich vermengd met haar tranen. Doorheen het troebele waas voor haar ogen zag ze nog net hoe de laatste takken van de rozenstruik naast het graf zich rond het zwaard vlochten.
Die avond keek Herlinde door het raam. De maan verlichtte de lucht net zo krachtig als gisteren en werd vergezeld door ontelbare sterren. Twee ervan fonkelden helderder dan de anderen.
Het kind in haar armen sabbelde op een stuk zoethout en strekte zijn armen naar de sterren uit.
Ze staarde naar het rood aangelopen gezichtje en streek afwezig over de eekhoornbruine, weerspannige lokken die Finn van zijn vader erfde. De gedachte aan Rowan veroorzaakte een steek in haar borst. Een eenzame traan rolde over haar wang. Ze drukte Finn dichter tegen zich aan, die zich van geen kwaad bewust was. Ze was misschien zijn moeder niet, maar zou er alles aan doen om hem te beschermen. Hij was het enige dat ze nog van Rowan had.
De volgende ochtend begroeven ze hem naast zijn geliefde Emmeline.
Jaren gingen voorbij, de zwarte burcht hield statig stand, hoewel de klimplanten haar steeds meer verteerden. De dorpsbewoners bleven er ver uit de buurt. Ze beweerden er af en toe schimmen en zachte muziek te ontwaren. De rozenstruik die de graven van de noodlottige geliefden bedekte, had zich ontwikkeld tot een machtige struik, die deels over de verbrokkelde kasteelmuur hing.
Een jongeman met zachtmoedige groene ogen, lichtbruine krullen en een dromerige glimlach boog zich over het graf van zijn ouders heen. Achter hem stond een vrouw in een nachtblauwe kapmantel, die moederlijk haar hand op zijn schouder legde. Enkel zilveren draden tekenden zich af in haar mahoniekleurige vlechten. Ze stonden daar als standbeelden en aanschouwden het machtige monument dat de natuur had achtergelaten voor hun geliefde overledenen. De stammen van de bloeiende rozenstruik omzwachtelden het kruis en het zwaard. Het kruis was onder de druk naar rechts verzakt, en raakte daar het heft van het zwaard. Als in een eeuwige, onbreekbare omhelzing.
Meer kortverhalen lezen van Inge Sleegers? Neem dan eens een kijkje www.ingesleegers.be/kortverhalen. Ik heb in elk geval weer enorm genoten van dit Zondagse verhaal en hoop dat jullie hem ook weer erg leuk vonden! Vond je het verhaal nou leuk lees dan ook zeker eens De kilte van een zomernacht!
Heel veel liefs, Melanie
*** Let op bloggen is een hobby voor mij, ik heb dan ook niemand die mijn teksten na kijkt op spelling want dat zou mij een paar 100 euro in de maand kosten. Ik heb dyslexie dus de kans is groot dat er hier en daar een spelfoutje in de tekst staat. Ik doe er alles aan om deze te voorkomen maar helaas is dat niet altijd mogelijk. ***
Wat een mooi en emotioneel beladen verhaal!